In mijn vorige blog over ‘Loose ends’ had ik het al over meer dan vijftig jaar aan nostalgische herinneringen, die waarschijnlijk als gevolg van mijn leef-tijd zich steeds meer opdringen als ik onderweg ben.
Ze beginnen al hier bij mij om de hoek bij pretpark Oud Valkeveen. Mijn oudste zoon kon daar destijds vrijuit spelen met zijn klasgenootje die daar werd opgevangen door zijn oppas-oma. Twee kleine kinderen vinden samen spelen leuker en dat was een win win voor alle partijen. Ik reed dan in mijn witte ‘peugeotootje’ de prachtige lange laan met oude bomen af en vergaapte me aan de mooie villa’s die hier staan.
Even verderop ligt Bussum, waar diezelfde zoon deze week achtentwintig jaar terug geboren werd in de oude brandweerkazerne op de Hooftlaan, waar we anti-kraak mochten wonen. Na twintig uur bevallen koos hij vrijdag de dertiende als zijn geboortedag. We hebben er negen maanden mogen wonen tot er kinderen van wethouders in gingen en wij verhuisden naar het oude ziekenhuis van Soest, midden in de bossen. De oudste leerde hier kruipen door de lange lege ziekenhuisgangen en had een eigen zaal als kamertje. Waar ooit zieken werden gewassen, stond daarna een babybadje en waar vroeger geparkeerd werd stond toen een catamaran- en een kanotrailer. We hadden een kanobedrijf en organiseerden tochten op de Vecht en op Terschelling. Ik deed wat invalwerk als fysio en als zwangerschapsdocente.
Ik reis verder in mijn gedachten en bedenk me dat alle drie de zoons ‘Gooise rakkers’ zijn. De middelste werd in Hilversum geboren in het bijzijn van de vader en drie vriendinnen. Kort daarna wilde deze vader niet meer leven. Zijn depressie werd steeds erger en waar ooit onze relatie begon (op Terschelling) eindigde deze ook met een suïcidepoging. Hij lag vijf dagen in coma, ontwaakte, maar weigerde behandeling. Omdat ik niet voor drie mensen wilde en kón zorgen, zijn we uit elkaar gegaan.
In hetzelfde Hilversum kwam ik de vader van mijn derde zoon tegen op de atletiekbaan. Hij was de trainer van één van de groepen waar ik me bij aansloot, als belofte aan mezelf om wat tijd aan mijn lijf te besteden.
Zo’n drie jaar later is onze zoon geboren in Blaricum. In het ziekenhuis, omdat hij niet wilde indalen in mijn bekken en zijn harttonen terugliepen.
Op de trap kreeg ik voor t eerst in mijn leven persdrang en ik denk dat als ik toen terug was gegaan naar mijn bed, hij gewoon thuis was geboren.
Ik reis verder naar het Oosten en kom diverse fietspaden tegen die ik met twee vriendinnen heb befietst in twee vakanties. Met onze elektrische fietsen en volle bepakking, in elk een eigen tentje, maakten we een tocht door Oost-Nederland. We kwamen ook langs Baarn. Baarn waar ik ooit met een groep uit Almere een verboden demo heb gelopen tegen de corona maatregelen. In de ochtend kregen we te horen in welke richting we moesten rijden en tot kort voor aanvang bleek dat we bij kasteel Groeneveld gingen verzamelen. Een enorme mensenmassa kwam bijeen met gele plu’tjes, inclusief de ‘army defence force’ die er in mijn ogen intimiderende uitzag met hun zwarte kleding en mondkapjes. Tijdens de mars door Baarn kwam deze ‘defence force’ die vooraan liep, in botsing met de politie. Uiteindelijk mochten we doorlopen en liepen we zingend, kletsend, zwaaiend naar de verbaasde mensen in Baarn, terug naar het kasteel. Geen propje papier bleef achter op de weg. De enige vorm van ‘vandalisme’ was een politieauto die volledig was beplakt met anti-corona stickers….

Van Baarn fiets ik door naar Leusden waar ik ooit op kamp was geweest in de ‘zesde klas’ midden in het bos. Een week waarvan je wenste dat hij nooit voorbijging, met diverse bosspelen, speurtochten en nachtelijk sluipen naar de slaapkamer van de jongens. Leusden, waar ik als vijftienjarige atlete hardliep in een boscross en als tweede in de competitie eindigde.
Door naar de bossen van kasteel Hoekelum in Bennekom, waar ik tien jaar lang kinderkampen van de Lutherse kerk mee hielp organiseren op een open plek.
Het stenen gebouwtje dat we altijd als keuken gebruikten, staat er nog. De kampvuurkuil is gedempt, maar de boom met de schoenen die erin zijn gegooid door de deelnemers is er ook nog altijd. Zoveel mooie herinneringen aan het samen opbouwen van het tentenkamp, de keuken, de toiletwagen, de wasbakken naast de keuken, het volleybalveld, het samen eten, liedjes zingen rondom het vuur, de vele spelletjes en natuurlijk de nachtelijke dropping, waarbij we zonder navigatie de weg terug moesten vinden naar het kamp.

Ik reis verder naar Papendal bij Arnhem. De plek van de sporttalenten van Nederland. Ik trainde daar een seizoen mee als talent op de 800 meter en zie nog mijn vader en mijzelf voor me, die van station Arnhem zeven kilometer naar Papendal liepen, omdat de bus niet ging. Mijn zware tas met atletiekspullen mee zeulend op mijn rug. Mijn vader, die niet van sport hield en al helemaal niet van de competitieve wereld, stond als een vreemde eend in de bijt aan de kant te kijken, niet in staat contact te maken met de andere ouders of trainers.
Het restaurant aan de voorzijde van Papendal heb ik vlak vóór het begin van de coronacrisis bezocht om mijn oude schoolvriendin van de middelbare school in Doetinchem te ontmoeten. Ze zat in het eindstadium van kanker en zou het niet overleven. Aan de buitenkant was niets aan haar te zien en haar klinkende lach was ook nog steeds hetzelfde. We overbrugden de tijd dat we elkaar niet meer gezien hadden met een aantal uur bijpraten. En ook nu weer die connectie die we als twaalfjarigen ook hadden. Toen waren we brugpiepers die alles spannend vonden en achter de jongens aanzaten. Elkaar stiekem briefjes toeschuivend en onze boterhammen opetend op onze favoriete plek op het schoolplein. Op Papendal ontmoetten we elkaar als volwassen vrouwen met gezinnen. Gepokt en gemazeld door wat het leven ons geleerd had. Ze is vlak daarna overleden en haar leven is gevierd met een afscheidsfeest, waarbij honderden mensen aanwezig waren.
Vlakbij Papendal ligt het restaurant ‘Planken Wambuis’. Hier kwam ik ooit als twintiger met mijn toenmalige schoonvader en zijn vriend, een oud minister, ook familie van kunstenares Sientje Mesdag-van Houten. Hij had in zijn huis diverse schilderijen van haar aan de muur hangen en wij mochten gebruik maken van zijn terrein om hout te hakken, in het zwembad te zwemmen en te tennissen op de tennisbaan. Ze stelden voor in in het restaurant te gaan eten, maar keken enigszins kritisch naar mijn kleding, tot ik mijn jurkje uit mijn korte broek trok en bewees dat dat heel geschikt was voor een etentje. Het was een heel frisse ontmoeting met ons drieën, omdat ik geheel wars was van welke conventies dan ook en heerlijk naïef gezelschap was.
Mijn eindstation was Arnhem, waar mijn zus woont in Arnhem Noord, ook weer in bosrijk heuvelachtig gebied. Ze heeft er al diverse woningen bewoond als student tot moeder van drie (bijna) volwassen kinderen. Arnhem was samen met Nijmegen dé stad waarheen je ging, als je in de Achterhoek woonde (zoals in mijn geval) en als je uit wilde, wilde winkelen of als je ging studeren. Verder ging je niet. Dat was té ver van je vertrouwde omgeving. De eerste keer uit, was met een stel vriendinnen uit Westendorp. We propten ons opgemaakt en met een fles bessen (jenever) in een auto van één van de ouders en gingen naar een film van Bud Spencer en Terrence Hill. Lekker lachen en jongens kijken. De wereld lag open aan onze voeten en we waren de koning te rijk.
Wat een mooie reis door mijn herinneringen! Wat een overvloed aan kennis en ervaringen heb ik opgedaan door het leven ten volle aan te gaan. Deels wijzer en deels ook bewust van het feit dat ik helemaal niet mijn naïviteit wil kwijtraken. Dat ik met die open en nieuwsgierige blik de wereld wil blijven ontdekken en hem met open vizier wil blijven zien. In vertrouwen en met zicht op een oneindige horizon.